Dit is wat ze mij geeft: Een rijke bouillon, volgens eigen receptuur. Natuurlijk getrokken van molsla en lisdodde. De molsla vindt ze gewoon langs de openbare weg, de lisdodde bij het kleine vennetje verderop. Ze vertelt me dat de rijpe sigaren van de grote lisdodde pluis worden en dat je dat goed kan gebruiken voor het aanmaken van vuur.
Verder vindt ze op haar wandelingen van alles wat prima gebruikt kan worden voor de katersoep. Weegbree, dovenetel, hondsdraf, zevenblad, kleefkruid, brandnetel. Om het niet te bitter te laten worden voegt ze een theelepel zout toe en laat de pot lang op het vuur staan.
Dan zegt ze: “Jij, als vleugelachtige, kan slechts met mate mateloos zijn. Denk aan je vleugels. Die zijn kwetsbaar en zullen op den duur uitdrogen door een overmaat aan drankjes”. Ik neem een slok bouillon en moet niet denken aan een volgende stapavond.