Hij zag de mensen zitten, in het café. Lachend, lallend, de armen om elkaar schouders. Hij zag ze in een steegje staan, schuchter zoenend. Hij zag ze op voetbalvelden, kantines, flexkantoren, cursussen, besturen, openingen, netwerkborrels, op vakantie.
Het leek alsof iedereen een leven had, een vol leven, met elkaar.
Hij keek er naar en zag het vreugdevolle, het intieme, het schaamteloze samenzijn. Natuurlijk zag hij ook het verdriet, de ruzies, het onvermogen, de machtsmisbruik, de apenrots.
En van dat alles maakte hij geen onderdeel. Hij was niet samen, niet met anderen.
Hij had veel tijd, heel veel tijd. En dat vulde hij helemaal alleen in. Vond hij dat vervelend?
Ach.